Nederland ziet af van schrappen verdragsvereiste bij wots-zaken

Gepubliceerd op woensdag 5 augustus 2009

Op dit moment kunnen Nederlanders die gedetineerd zijn in het buitenland hun restantstraf alleen in Nederland uitzitten als Nederland een verdrag heeft gesloten op grond van de Wet overbrenging tenuitvoerlegging Strafvonnissen (hierna: wots-verdrag) met het betreffende detentieland. Er zijn veertig landen waar Nederlanders zijn gedetineerd en waarmee Nederland geen wots-verdrag heeft gesloten.

De Minister van Justitie (Hirsch Ballin) heeft onderzocht of Nederland kan afzien van het in artikel 2 van de Wots vastgelegde verdragsvereiste. De Minister heeft bij die veertig landen geïnventariseerd welke verdragsrelatie zij met Nederland willen aangaan. De landen kunnen zich volgens de Minister aansluiten bij het Verdrag Overbrenging Gevonniste Personen (VOGP), een multilateraal verdrag van de Raad van Europa waar ook landen buiten Europa zich bij kunnen aansluiten. Indien dit niet tot de mogelijkheden behoort, wordt gekeken of er wordt een bilateraal verdrag met Nederland kan worden gesloten, of er komt helemaal geen wots-verdag tot stand tussen Nederland en het detentieland.

In een brief van de Minister aan de Tweede Kamer worden de resultaten van deze inventarisatie uiteengezet. Uit het onderzoek blijkt dat 30% van de landen niet heeft gereageerd, dat vier landen geen wots-relatie met Nederland wensen en dat een aantal landen – waaronder Honduras en Suriname – zich willen aansluiten bij het VOGP. Duidelijk is geworden dat alle landen op basis van het Verdragsvereiste Nederlandse gedetineerden willen overbrengen. Op basis hiervan heeft de Minister besloten het verdragsvereiste niet te schrappen.

De Minister heeft medegedeeld dat hij de landen die niet willen toetreden tot het VOGP, maar waar wel veel Nederlanders gedetineerd zitten, zal benaderen voor het sluiten van een bilateraal wots-verdrag. Hij zal ook een conceptverdrag ter bestudering naar die landen sturen. In zijn brief noemt de Minister geen concrete landen.

Dit is goed nieuws voor Nederlandse gedetineerden in de genoemde landen, al valt er nog niet te zeggen of er ook echt verdragen gesloten gaan worden. Dit hangt ook af van de wensen van die landen, bijvoorbeeld over de wijze waarop Nederland de straf ten uitvoer zal leggen. Bovendien zal het, indien het tot een Verdrag komt met een bepaald land, nog wel enige tijd duren voordat het Verdrag door de Tweede en Eerste Kamer wordt goedgekeurd en geratificeerd en daadwerkelijk in werking treedt.

Vanwege de Verdragseis die Nederland en het detentieland hanteren wordt hiermee voor Nederlanders die gedetineerd zitten in landen die niet gereageerd hebben op de inventarisatie, die geen wots-relatie met Nederland willen of die niet willen toetreden tot het VOGP de kans om hun restantstraf in eigen land uit te zitten ontnomen. In zijn brief schrijft de Minster zelf al dat dit (onder meer) de landen zijn waarvan het rechtssysteem nauwelijks overeenkomsten heeft met dat van Nederland. PrisonLaw vreest dat dit bijna per definitie landen zijn met een dubieuze staat van dienst op het gebied van mensenrechten en detentieomstandigheden. PrisonLaw vraagt daarom ook aandacht voor deze gedetineerden en roept de Nederlandse overheid op deze mensen op basis van humanitaire overwegingen niet uit het oog te verliezen.

Een alternatief zou zijn om een ad-hoc verdrag te sluiten. Deze procedure is van korte duur, omdat geen parlementaire goedkeuring nodig is. Wel bestaat het gevaar dat bij het sluiten van ad-hoc verdragen rechtsongelijkheid wordt gecreëerd.

Bron:
Kamerstukken II, vergaderjaar 2008/2009, 30010, nr. 13, www.officiëlebekendmakingen.nl onder Staatscourant, Staatsblad, Tractatenblad en Parlementaire documenten